Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Maar [53]Hij zal [54]tot een aardhoop de hand [55]niet uitsteken; is er bij [56]henlieden geschrei in [57]zijn verdrukking? 53. Namelijk, God. 54. Dat is, tot degenen, die in de aarde begraven liggen. 55. Te weten, om die daaronder liggen hier nog naar het lichaam te plagen. Hij wil zeggen dat het lijden dezes tijds eindigt met den lichamelijken dood, en dat hij dienvolgens met dien ontslagen zou zijn van het tegenwoordig verdriet. Vergelijk boven, hfdst.7;21, en hfdst.14 vs.21. 56. Te weten, bij de dode lichamen, die in de graven liggen. 57. Dat is, waarmede God die verdrukt heeft, te weten als Hij door den dood de lichamen derzelven te gronde geworpen heeft. Is dan [wil Job zeggen] in de lichamen, die in het graf verbroken liggen, nog enige geschrei vanwege het lijden, dat zij daar nog zouden hebben? Hij verstaat: Neen; gelijk de ervaring leert.